In Wil schetst Olyslaegers heel voelbaar de ambiguïteit in tijden van oorlog, wanneer je er midden in zit en schippert tussen de verschillende ‘partijen’ zonder dat je weet hoe het uiteindelijk zal aflopen. Hoe je verkiest om voorzichtig te zijn, bij iedereen op een goed blaadje te staan om je eigen vege lijf te redden, eerder dan sterke keuzes te maken omdat je ziet dat het helemaal verkeerd loopt. Op microniveau beschrijft de auteur hoe de joden uit hun huizen werden gesleurd door de Antwerpse politie en hoe zij zich daar zelf bij voelden. De dynamiek in het politiekantoor, de beschrijvingen van de Antwerpse straten en de cafés, voor wie in Antwerpen woont is het net of je er zelf bij bent. Door te kiezen voor de briefvorm waarin de hoofdpersoon zijn achterkleinzoon schrijft, slaagt Olyslaegers erin te tonen hoe die oorlog deel wordt van een hele generatie en ook het lot van je nageslacht sterk kan bepalen.
En hoe je achteraf altijd blijft worstelen met je houding tijdens de oorlog, dat je dat wil uitleggen, verschonen, vergoelijken.
Naast die belangrijkste verhaallijn, loopt er eentje parallel die ook erg ontroert: die van de liefde en van de verloren ambities van een vrouw – knap, wulps, een getalenteerde zangeres en podiumbeest, met een hart dat verlangde naar vrijheid, reizen, het grootse leven – maar die – door de tijdsgeest en wat verstikt in het huwelijk - alles opbergt voor een middelmatig en grijs leven naast haar wat mislukte dichter.