Een dikke, oude man zit alleen aan een tafeltje naast het raam in de Carluccio’s. Ze beeldt zich in dat hij een Italiaans immigrant is, dat hij ’s avonds laat sigaren rookt in zijn leren fauteuil met zijn instekers bengelend over zijn gestrekte tenen. Nu leest hij pleidooien na. Hij is advocaat en morgen zal hij streng en schertsend zijn stagiaires naar de voeten gooien dat ze half werk afleverden. Verder zit er, behalve zijzelf, niemand in het restaurant. Op de menukaart hangt een minuscuul, uitgesmeerd dood insectje. Het is een snowboarder die onderaan de berg zelfvoldaan op zijn partner wacht. Ze bestellen risotto met portobello mushrooms en een glas rode wijn. Hun ober heeft iets weg van Matthias Schoenaerts, met evenveel tristesse in zijn blik, alsof hij heel hard zijn moeder mist. Maar in werkelijkheid is hij Pools en maakt hij hen erop attent dat wanneer ze via het machientje tippen, het de hele ploeg ten goede komt en hij de tip dus zal moeten delen. Hun beker wijn is te vol en ze ziet hoe de ene ober met een prop papier naar de andere ober gooit.