Ze reist met haar man naar Londen. De vrouw tegenover haar ziet er Latijns-Amerikaans uit. Een indiaans gezicht en twinkeloogjes. Ze draagt een crèmekleurig hemd zoals ze er zelf eentje heeft van haar grootmoeder, met fijne plooitjes in afwisselend blinkende en matte streepjes. De vrouw is opvallend verzorgd. Net voor ze de trein verlaat, wisselt ze behendig de simkaart van haar telefoon met het stokje van haar gouden oorbel. De simkaart die niet in gebruik is, verdwijnt in een roze doosje van glanzend satijn. Haar reisgenoot draagt een grijze hoody, hij ziet er bleek en Frans uit en hij legt haar deskundig uit hoe de i-pad werkt. Ze lacht het luchtig weg. Het heeft weinig belang. Ze lijken helemaal niet bij elkaar te passen. Terwijl de trein al een tijdje stil staat in het voorlaatste, nietszeggende station net voor de hoofdstad, beslissen ze opeens om alsnog uit te stappen. Ze vermoedt dat het hun manier is om spanning en avontuur in het leven te brengen.